“’Maar’, zei Filosofie, ‘dit moment vraagt eerder om therapie dan om een klaagzang.’ Toen keer ze me strak en indringend aan en zei ze: ‘Ben jij echt de man die ooit mijn melk dronk, mijn voeding tot zich nam om uit te groeien tot volwassen geestkracht? Ik heb je toch van krachtige wapens voorzien die je onverslaanbaar hadden kunnen maken als je ze niet zo snel had neergegooid? Herken je me niet? Waarom zeg je niets? Is het uit schaamte of door verlamming dat je bent stilgevallen? Schaamte zou beter zijn, maar ik zie dat het verlamming is die zich van je heeft meester gemaakt.’ En toen ze zag dat ik dat ik niet alleen zweeg, maar zelfs helemaal geen taal meer tot mijn beschikking had en met stomheid geslagen was, beklopte ze mijn borst zachtjes en sprak: ‘Het is niets gevaarlijks – hij lijdt aan een depressie, een gebruikelijke kwaal wanneer het denken zich heeft laten misleiden. Hij is zichzelf een beetje kwijt, en hij zal wel weer bij zinnen komen zodra hij mij herkend heeft. Laat ik, om dat te bewerkstelligen, de wolk van sterfelijke besognes die zijn ogen verduistert wegvegen.’ Dat zei ze, en ze greep een slip van haar gewaad om mijn ogen te drogen, die een vloed van tranen lieten lopen.”
Op deze manier drukt 6e eeuwse filosoof Boethius hoe het gesprek met de filosofie een therapeutische werking kan hebben.
Is de filosofie volgens Boëthius uiteindelijk wel troostrijk?
Op welke manier vormt hij een brug tussen de antieke wereld en het christendom?
En hoe ligt zijn opvatting van tijd in lijn met hedendaagse natuurkundige inzichten?
Te gast is Piet Gerbrandy
De denker die centraal staat is Boëthius